Gevoelens moeilijk te uiten,
naar ’t onveilige buiten.
Ze stapelen zich op van binnen,
weet niet waar te beginnen.
Moet ik ze aan de grond aanpakken,
of ga ik dan weer de dieperik inzakken.
Reikt de top ’t ijle boven,
en gaan gebedjes me nu hoop beloven.
Moet ik dan echt zelf mijn problemen oplossen,
of komen andere hulpverleners me verlossen.
Ben ik te verward om gevaren in te zien,
of is ’t de pijn die me verdooft misschien.
Zal ik verbetering ondervinden,
of me weer bij de minste kwelling opwinden.
Want mijn gedachten en gevoelens lijken,
me een noodstop toe te rijken.
Zal ik aan de noodrem trekken,
of ga ik samen met mijn ziel naar hierboven vertrekken.
Ik weet het niet meer zo goed,
weet niet hoe ’t nu verder moet.
Zal ik mijn pijngrenzen verder verleggen,
of mijn gevoelens in wanhoop beleggen.
Kan ik het zelf echt niet meer aan,
en is ’t met de zelfhulp voorgoed gedaan.
Moet ik me aan een ander overgeven,
in de hoop betere tijden te beleven.
Ik denk er ’t mijne van hoor,
ik voel me zielig, ik kom er nooit door.
Al is ’t zo periode gebonden,
en zijn ’t de pubers die er niet aan uit konden.
Ik voel me versleten, verlaten, uit gedoofd,
maar ja ik ging verder vechten dat heb ik velen beloofd.
En belofte maakt schuld,
en ik heb nu geen geduld.
Oké ik zal nu stoppen met denken,
en een stap voorwaarts bedenken.
Durven vooruit gaan,
en mijn verleden laten staan.
Oké ik kom er wel uit,
en al is ’t de laatste zin die hier nu luid.
Ik hou van mezelf,
dan kom ik er wel vanzelf.
Een einde aan dit gedicht komt er nooit,
Dat merk je wel … ooit.
Lucht je hart, bij personen die luisteren willen, want je bent niet alleen