Theatraal schuift ze door het tuindecor. Even versteent ze in een pantomimepose, Dan toetsen haar tenen met zachte aanslag het tuinpad vol rozen.
Parmantig loopt ze voor mijn voeten. Haar staart tekent in de lucht een lange krul, die verstijft tot een slap vraagteken boven een dubbele nul.
Ze klauwt met speelse halen naar mijn broek en wrijft haar natte snuit. Flikflooien wil ze. En stoeien! Daarom ‘kopt’ ze tegen mijn kuit.
Als mijn vingers door haar zijden haren glijden, rolt ze spinnend op haar rug en wiebelt. Ze snort een poezensong Tot het in mijn vingertoppen kriebelt.
De bundeltuin
zwoel vlinderden kleuren warm van bloem naar schouders tot blad als paartjes wentelend of alleen
over de kolibrie werd gesproken genesteld binnen een ruimte apart
genoten van een droogje en het nat vlinderde poëzie voor even in tropen voort uit een boek over dierenleven van menig dichter gastvrij onthaaldDruilerig starenVlagen van bevroren Druppels vallen neder Op zijn uitgestoken neus En doen hem zachtjes Terugdeinzen onder Het houten afdakje Dat een functie heeft als Schuilplaats Voor natuurlijk onbehagen
Het wit van zijn ogen starend naar de groene Zee van lekkernijen En het vooruitzicht van een DoorWatertanden en verlangen Naar de lentezon hoeven ontspr De lente kiertwinter! roept het wit ginder zich weer terugtrekkend richting de ijzige cirkel
kracht! schenkt de zon in pracht zijn warmte pril aan elk ontluikend leven
moe! kauwt de koe vol van verteerd jong gras door zeven magen gekeerd
wat! snort de ietwat te zware kat die al likkebaardend reeds jaren garen spint
hoor! vogelen zij in koor wij bezingen later dan gewoon de lente dit jaar
blij! kleedt zich weer koningsvrij de mens straks terwijl akkers drogenongen Waterballet Doen hem spreekwoordelijk